Jos. Watelet (in memoriam door ds. De Haan)

Uit: De kerkbode van juni 1951 – transcriptie onder de afbeelding.

Eerste pagina van het in memoriam. Kerkbode juni 1951

IN MEMORIAM JOS. WATELET

De Protestantse Kerk van Antwerpen heeft door het heengaan van haar orgelist, den heer Jef Watelet, een groot verlies geleden. Bijna negen en twintig jaar heeft hij het enig-mooie orgel met grote virtuositeit en vaak met diep gevoel bespeeld en een belangrijk aandeel in onze kerkdiensten gehad.
Er zijn orgelisten en orgelisten. Ieder kan wel een beetje orgel leren spelen, maar het kunstenaar-zijn, dat is een gave Gods, dat uit eigen kracht niet te leren is.
Watelet was van huis uit Rooms. Hij had een brave, zorgzame vader en een zeer strenge moeder, die gewoon was haar zoon hard te kastijden misschien wel meestal ten onrechte. Als opgroeiende jongen kwam hij samen met enige vrienden in aanraking met het Protestantisme, den Bijbel, de koraalzang en Bach, werd door het Evangelie gegrepen en werd protestant, geleid door wijlen Ds. van Griethuysen, toen predikant in de Zendingsgemeente, welke eerst in de Kommekensstraat en daarna in ‘t kerkgebouw der Bexstraat bijeenkwam. Vlaming, door en door Vlaming, zag hij enkel in het Protestants geloof redding voor het Vlaamse volk.
Hij huwde met een dochter van Dokter Goemans uit Goes. Zijn muzikale opleiding voor piano genoot hij aan de Muziekschool van Antwerpen, onder Peter Benoit, dien hij zeer vereerde en had het wonder-ver in de techniek gebracht en daarmede de mogelijkheid eigen gedachten, eigen stemming, eigen ziel te leggen in zijn spel.
Watelet was een bescheiden man. Toen hij reeds twee jaar het orgel in ons kerkgebouw der Winkelstraat bespeeld had, zei hij, dat het nog minstens twee jaar duren zou, eer hij het orgel geheel en al in zijn macht had. Wekelijks oefende hij toen enkele dagen.
Hij wist veel. Heel zijn leven heeft hij gelezen, gelezen. Vooral geschiedenis trok hem aan en met name de geschiedenis van zijn eigen volk, dat eeuwen lang geknecht was geweest.
Grote eeuwenoude folianten met gothische letter werden door hem verslonden. Ook in de oude muziek was hij goed thuis. De muziek der Souter-liedekens speelde hij op ‘t eerste gezicht. Toonkunstenaar bij de gratie Gods bleef hij in zeer veel opzichten een kind. Dat was één der grote aantrekkelijkheden aan zijn persoon en toch voor hemzelf een groot gevaar. Als een kind vertrouwde hij vrijwel iedereen op ‘t eerste gezicht. Ieder kon hem als ’t ware aan de hand meenemen. Zo is hij ook in handen gevallen van velen, die op onverantwoordelijke wijze misbruik maakten van hem, hem allerlei schoons voorspiegelden, maar hun beloften niet hielden. Hoevelen zijn hem nog geld schuldig ! En hij leefde heel zijn leven in armoede op zijn kasteeltje, de Roosekapelhof, dat dateert uit de dagen van Maarten van Rossum. Het bezit van dat huis was zijn grootste geluk. ’t Was zijn aards Paradijs.
De jalousie, welke in de muziekwereld haar hoogtepunt heeft, maakte hem, die nooit afgunstig op een ander was, menigmaal tot slachtoffer.
Watelet is nooit Duitsgezind geweest! Hij voelde zich Vlaming en kwam op voor ‘t onrecht eeuwen lang ’t Vlaamse volk aangedaan. Door jaloersheid van Duitsgezindheid beschuldigd, omdat hij tijdens den oorlog 1914-1918 zich had laten aanpraten tijdelijk als secretaris van het Conservatorium op te treden, wat hij tegen zijn zin enkel « om te helpen » aanvaard had, kostte dat hem zeven weken gevangenschap, en daarna het verlies van zijn burgerrechten met als gevolg verlies van zijn plaats aan het Conservatorium en zijn brood.
Na vele jaren werd hij wel in zijn Burgerrechten hersteld, doch de plaats aan de Muziekschool, waarop hij recht had, kreeg hij niet terug. Mogelijk zal zijn echtgenote, die hem liefhad en vereerde, nog in haar pensioentje tot haar dood toe dat moeten ondervinden.
Zo heeft hij geleden, jaar in jaar uit, onder het leed hem door valse beschuldigingen aangedaan. Hij begreep niet, dat vele mensen zo slecht, zo egoïst en zo gemeen konden zijn !
Maar – eenmaal verzonken in zijn muziek – was hij soms als opgetrokken in den derden hemel. Dan waren de orgelklanken geen orgelklanken meer, maar zijn ‘klanken, uitingen van zijn ziel. Dan weerspiegelde zich zijn stemming duidelijk in de combinatie der tonen, in de overgangen of dissonanten, in oplossingen of vloeiende accoorden. Dan voerde hij soms heel de gemeente mee of deed hen lachen, als men onder de collecte in de orgeltonen het geld in de zakjes hoorde rinkelen. Een enkele maal was hij ondeugend en speelde lijnrecht tegen de stemming in.
Verschillende liederen werden door hem getoonzet, teveel om op te noemen. Daar is prachtige muziek bij, geniaal passend bij het woord. Grappig, vol dans en schalksheid, waarbij ik mij zijn guitigen glimlach denken,moet met twinkelende ogen in’t fijn besneden gezicht, doch – gedurig greep hij daarna weer terug naar het religieuse lied.
Psalm 1 werd volgens zijn toonzetting op de berijming van Marnix van St. Aldegonde bij den rouwdienst hem ter gedachtenis gezongen en gespeeld. Ik denk aan zijn Kerstrapsodie, aan stukken uit Prediker 3 en 4, aan de 42ste en de 103de Psalm maar vooral aan den 13den ook in de berijming van Marnix. Dat is een Psalm in klaagtoon ! Hoe lang, Heer, zult Gij mij vergeten ? doch een Psalm, die eindigt in vol Gods-vertrouwen. Watelet heeft de eerste vier verzen getoonzet, welke aldus luiden :

Hoe lange zult du my, O Heer,
Geheel vergeten ? tot wanneer
Salt du van my, zijnd’ afgeweken,
Zijn vriend’lijck aengesicht versteken ?
Sal dit dan dueren immermeer ?

Hoe lang sal myne siel met smert,
Gaan soecken raedt? end mijn bang hert
Benautheit en verdriet besueren ? [1]
Hoe lange sal ick sien met trueren,
Dat mijne vijandt meester wert ?

O Heer mijn God, sie my eens aen :
Wil mijn gebeden gade slaen :
Verlichte mijne duyster oogen :
End wil doch nimmermeer gedoegen
Dats’in den doodslaep t’ondergaan.

Dat mijnen vijandt vol van pracht,
Niet zegg’ : hy is in mijner macht :
End die my hatich wederstrijden,
Haer vinnich herte niet verblijden,
So ick ter neder werd gebracht.

De klacht, de wanhoop, het kermen – ‘t wordt alles beluisterd, ook al zou men de woorden niet kennen. ’t Is d’eigen smart, het eigen kreunen, die zich in de mineurtonen naar buiten wringen en te midden van ‘t verdriet geen uitkomst vinden en ’t Godsvertrouwen niet ontdekken kunnen.
lk was diep onder den indruk, toen ik dat lied hoorde zingen en spelen – maar toen hij eindigde met het vierde couplet, zei ik : en nu ‘t vijfde ! Doch zo was hij zelf geboeid door d’ontroering der smart, dat hij het jammer vond de overgang te vinden naar ’t jubelend slot zo vol vertrouwen :

Doch, Heer, op dijne gunste staat
Mijn hoop end gansche toeverlaat.
Mijn hart sal in dijn heyl ontspringen, [2]
lck wil dijn liedt met vreugden singen,
En dancken God om sijn weldaet.

De lijd der v I i e g e n d e   b om m e n heeft hem, den veelgeplaagde, geknakt. Drie dier onstuurbare moordwapenen vielen rond zijn huis. ‘t Dak werd opgelicht, de muren scheurden, de schoorstenen werden ontzet en waren onbruikbaar geworden. Van dien tijd af hebben de heer en mevrouw Watelet in de kelderkeuken gewoond en in de keldergang geslapen in koude en vocht… tot een kleine beroerte hem trof. Doch de omrust niet meer te zullen kunnen spelen als vroeger, de vrees één oog te zullen moeten missen en ‘t besef, dat ‘t hoofd verzwakt was en daardoor af en toe ‘t verstand verbijsterd, hebben hem de eerste maanden van de zo nodige slaap beroofd, tot onverwacht een ernstige operatie het einde van zijn kruisleven was.
Toen – toen in zijn ziekte vroeg hij vergeving als hij soms in een kerkdienst wel eens niet voor de passende wijding had gezorgd, maar hij beloofde in ’t vervolg meer gewijd en verheven te zullen spelen. In deze ziekte – zo zei hij – heb ik pas goed beseft, wat « geloven » betekent!
God nam zijn zeer begaafd kind, Jos. Watelet, tot zich, 70 jaar oud, in den nacht enkele minuten voor Hemelvaartsdag.

P. DE HAAN.

[1] Uitstaan
[2] opspringen

Voor uitgebreide biografie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jos_Watelet